Driver’s seat.
Over de zin en onzin van autopraatjes
Weet je, het gebeurt vaak en overal.
Je zit in een familiefeest, bent samen met vrienden tijdens een gezellige kroegentocht of je doet een tijddodende babbel terwijl je de kinderen of kleinkinderen opwacht aan de school. Tja, waarover praat je dan?
Voor velen zal het sport of politiek zijn, maar heel dikwijls gaat het over ons aller oogappel, onze auto.
En dan blijkt plots iedereen een doorgewinterde autokenner of een prima chauffeur. Wel, een korte analyse van die “praatjes” (het woord is hier goed gekozen…) leert ons dat de objectiviteit daarbij als eerste sneuvelt.
Gaat het bijvoorbeeld om EV’s, dan wordt met volle overtuiging geponeerd dat ze zonder uitzondering overal en altijd in de fik gaan, terwijl de IC-motor voor de tegenpartij alle luchtvervuiling op zijn geweten heeft en daarom al lang in het geschiedenisvak thuis hoort.
Dat de gesprekken heel verhit kunnen zijn hoef ik je niet te vertellen, het internet staat er bol van.
De onderwerpen van al die discussies? De ‘usual suspects’: de betrouwbaarheid van bepaalde merken, de prestaties, de veiligheid, het verbruik en natuurlijk, de stelling EV contra IC… (Elektrische motor versus verbrandingsmotor.)
De betrouwbaarheid.
Onze vaders en grootvaders dachten nog met het traditionele klopje op het spatbord vast te kunnen stellen of de carrosserie wel stevig was.
Wellicht redeneerden ze zoals René Panhard in het begin van vorige eeuw, zijn slagzin was immers “Faites lourd, vous ferez solide”.
(Zijn achterneef Jean Panhard zou het beter doen want die bouwde in 1954 de aluminium Dyna Z, een hele tijd voor Audi en Jaguar…)
Maar René’s leuze werd heel snel tegengesproken door het Franse merk Mathis, dat bij de lancering in 1923 van zijn M7 propageerde “Le poids, voilà l’ennemi” en daarmee veertig jaar voor lag op Colin Chapman, wiens credo luidde “Light is right”. Hoe dan ook, die traditionele misvatting is al lang van de baan.
Een ander nu nog zelden voorkomend gespreksthema is roest. Dertig, veertig jaar geleden was dat ‘het’ onderwerp van veel toogpraat, wanneer het ging over Franse of Italiaanse wagens. Maar geloof me, dat was absoluut geen monopolie van die merken, zoals bezitters van een vroege VW Golf of een Mercedes S-klasse W116 wel kunnen bevestigen. De recentste slachtoffers van de roestduivel komen zelfs niet eens uit de Zuiderse landen maar vind je bij de Mercedes-Benz E-klasse W211 (vanaf 2002) of Mazda, zo zie je maar!
De betrouwbaarheidsstatistieken van het Duitse ADAC, Amerikaanse J.D. Power of onze eigen Testaankoop leiden vaak tot opgewonden discussies.
De aanhangers van de goedgeplaatste merken jubelen en spotten met de arme verliezers, bij wie luid tandengeknars te horen is.
Hierbij wil ik toch wel enkele kantekeningen maken.
Niet zelden zag ik in de tabellen van Testaankoop types of versies opduiken die al een tijdje niet meer in productie waren en vergeleken werden met recente modellen van andere merken. Niet erg geloofwaardig, toch? De inbreng van een echte autokenner was hier nuttig geweest, wasmachines en auto’s behoren immers tot een andere sector.
Bij J. D. Power vind je dan signalen die tegenstrijdig en dus weinig plausibel zijn. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen dat een bepaald model van VW, de Polo, heel hoog scoort, maar de Seat Ibiza van dezelfde groep, het er bijzonder slecht vanaf brengt. Dat terwijl beide modellen ‘baugleich’ zijn zoals de Duitsers zeggen, wat betekent dat ze op hetzelfde platform bouwen en vaak uit dezelfde fabriek komen. Vreemd niet? Voor mij toch.
Onlangs verscheen een Nederlandse studie, die uit de Duitse pechverhelpingsresultaten van de ADAC meende te moeten afleiden dat BMW en Mini het minst problemen geven. Aha duidelijk, zou je dan denken.
Was het niet dat de Duitse zelfverklaarde “premium” merken over hun eigen pechverhelpingsdienst beschikken.
Voor het Duitse Audi is dat Audi Assistance, bij BMW en Mercedes heet dat Road Assistance. Wanneer rijders van deze merken pech hebben, bellen ze in eerste instantie hun eigen centrale.
Deze pechgevallen komen dan uiteraard niet in de statistieken van de ADAC, Touring of andere instanties. Anderzijds is het zo dat in geval van een overvloed aan oproepen, de hulproep toch doorgegeven wordt aan externe diensten zoals de ADAC bijvoorbeeld.
Alleen, ook die resultaten komen niet in de tabellen omdat het niet de automobilist was die belde, maar de centrale van het merk. Begrijpelijk misschien, maar ook bedenkelijk voor wat de credibiliteit van resultaten betreft.
Dat vertekend beeld gaat dan ten koste van de “populaire” merken waarvan de rijders afhankelijk zijn van de algemene pechverhelpers.
De veiligheid.
Ook over de crashtests bestaan heel wat verhalen en worden de ‘sterren’ genoemd die bepaalde modellen al dan niet verdienen. Interessant gespreksvoer voor ieder café bezoek.
Zonder de NCAP resultaten in twijfel te trekken, moeten ze toch gerelativeerd worden. Zo past de NCAP regelmatig zijn maatstaven aan, iets wat een grote rol speelt als je twee modellen met een verschillend bouwjaar of een verschillend ontwerpstijdsstip (!) gaat vergelijken. De normen blijven veranderen want de onderzoeken worden steeds strenger. Vijf sterren in 2012 staan niet gelijk met vijf sterren in 2022.
Anderzijds werd vastgesteld dat er bij bepaalde merken een streven was om juist aan die vereisten van de NCAP te voldoen, die belangrijk zijn bij het binnenhalen van sterren. Met andere woorden zoiets wordt een doel op zich en bepaalde punten die niet prioritair zijn voor het NCAP resultaat, worden misschien verwaarloosd. Zo wordt beweerd dat Renault een hele tijd volgens dat stramien dacht, wellicht deden dat ook andere merken.
Wat velen niet weten, is dat de veiligheid van een model afhankelijk is van de markt waarvoor het bedoeld is. Zo zijn er constructeurs die het aantal laspunten van hun auto’s voor bijvoorbeeld de Zuid-Amerikaanse markt sterk verminderen omwille van besparing, terwijl die auto’s er optisch gelijk uitzien als de onze. Meestal gaat het dan om ter plaatse gebouwde types, maar fraai is het daarom niet.
Tijd voor conclusie.
Met deze uiteenzetting wil ik er bij alle ‘autokenners’ eigenlijk op aandringen om goed na te denken en niet klakkeloos alle propaganda en kort-door-de-bocht gemaakte redeneringen op te volgen. Ook al rijd je met een zogenaamd premium merk, bedenk dat misschien niet jij, maar je vriend naast je aan de bar, gelijk heeft.
Bedenk dat toogpraat en zatte mansklap niet altijd juist zijn, zoals onlangs nog werd bewezen.
Vandaar het motto dat onze hoofdredacteur Alain hanteert:
“L’ignorant affirme, le savant doute, le sage réfléchit’, en waarschijnlijk zou ook Aristoteles zo gedacht hebben, had hij toen een auto gehad…
Foto & Tekst: Vincent Arpons.
Rijden we binnenkort Chinees?
Actueel loopt op VRT NWS een interessante podcast over China: ‘China voorbij de muur’.
De eerste aflevering handelt over de EV’s uit China en daarin wordt uitgelegd hoe, ik citeer uit de tekst, ‘Europa zichzelf de strop rond de nek heeft gedraaid’ (sic) met zijn ‘Fit for 55’ programma, dat de verkoopsstop bepaalt van auto’s met verbrandingsmotor vanaf 2035.
Een verordening van voormalig Europees voorzitter Frans Timmermans , die de rode loper (of is het de groene?) heeft uitgerold voor de Chinese autoconstructeurs en die, nu de schade onherstelbaar is aangericht, het hazenpad kiest naar de nationale politiek in Nederland (toch wel de omgekeerde beweging van wat we anders zien?)
Onze eigen auto-industrie wordt op deze wijze gedestabiliseerd en genekt omwille van doeleinden die alleen Europa in de hele wereld met zoveel ijver vervolgt, terwijl de concurrentie op de andere continenten zich veel minder bekommert om ‘groene’ principes en profiteert van het daaruit resulterende voordeel.
Het is ontegensprekelijk goed om duurzame doelstellingen te hebben, maar het is ronduit verkeerd om naïef te zijn.
Onze (te) duur betaalde Europese specialisten hebben dus blijkbaar geslapen toen dit ‘Chinese’ paard van Troje voor de poort stond. Straks kunnen we onze eigen uitstootdoelstellingen niet halen zonder Chinese import, dat is de conclusie van de Europese Rekenkamer.
Nu stelt Ursula von der Leyen dat China zijn auto-industrie subsidieert, terwijl Europa toch zelf de kampioen is van subsidies voor allerlei sectoren.
Wat China doet is gewoon gangbare economische activiteit. De know-how hebben ze verworven door allianties met Europese merken en door hier de ingenieurs en ontwerpers met mooie voorstellen weg te lokken.
Ondertussen staan bij ons ‘groene’ supporters op de barricade om lokaal te kopen (terecht) terwijl ze EV’s promoten die een lange zeeweg uit China hebben afgelegd met vervuilende containerschepen. Van dubbele moraal gesproken! EV’s waarvan de uiteindelijke efficiëntie nota bene nog te bewijzen valt. (Groene stroom, concrete berekening van ‘Well to wheel?’) Een minimum aan intellectuele eerlijkheid zou beslist welkom zijn.
Maar naast de bekende Chinese EV’s (MG, BYD, Maxus, Seres, Zeekr, Nio, enz) worden ook verschillende Westerse wagens uit China geïmporteerd.
Een klein voorbeeld van bekende auto’s/EV’s waarvan de productie gedeeltelijk of volledig uit China komt: Citroën C5 X (Chengdu), Dacia Spring (Shiyan), DS 9 (Shenzen), Lotus Eletre (Wuhan), Peugeot 408 (Chengdu), Smart #1 (Ningho), Tesla 3 en Y (Shanghai), Toyota CHR (Ghuangzou en Binhai), Polestar (Chengdu,Zhejang). Deze lijst is onvolledig want ook Volvo, Jeep, Škoda, VW, Audi (A4,A6), BMW (X3,X5) en Mercedes produceren bepaalde types in China…
Onze Europese industrie wordt tot een snelle transitie gedwongen waarvan de impact op het milieu betwistbaar is (de invloed van het verkeer op de vervuiling bedraagt een geschatte 17%).
Het desastreuze, frauduleuze gesjoemel van VW en Audi heeft de ‘groene’ beweging toen helaas een schotel met argumenten aangereikt, die nu volop uitgespeeld worden en die mee de langzame ondergang bewerken van de Europese auto-industrie en zijn vele toeleveranciers.
Het ziet ernaar uit dat Europa steeds meer zijn historische naam ‘Avondland’ verdient en dat dankzij een groep naïeve idealisten, die net als de legendarische lemmingen, in colonne naar de afgrond trekken.
Dan kunnen ze straks, als hier een economische woestijn ontstaan is, met een onschuldig gezicht verkondigen ‘Oh. Dat wisten we niet’.
Tekst en foto: Vincent Arpons.
De gesubsidieerde ommezwaai
Een artikel in de reeks Driver’s Seat.
Oops, he did it again.
Jeremy Clarkson als dwarsligger voorstellen is een open deur intrappen. Bekend om zijn brutale opmerkingen, brengt Clarkson op een karikaturale maar ludieke manier zijn mening over het reilen en zeilen in de autowereld.
Ditmaal is het de Lexus NX die het moet bekopen in zijn recente column van de Times. Aanleiding daartoe zijn blijkbaar de deurvergrendeling en de problemen die hij had om gewoon in en uit de Lexus te raken…
I don’t like electric cars.
Maar er is meer aan de hand, als rasechte petrolhead is onze Jeremy niet meteen de vriend van EV’s en bij uitbreiding ook niet van hybride auto’s zoals de NX.
Hij beschouwt ze als een apparaat, niets meer of minder.
Een bekend citaat van Clarkson over EV’s luidt: ‘A car without an engine has no soul. It’s no more interesting than a deep freezer or a toaster’.
Een mening waar hij niet alleen mee staat, een blik op de vele fora van het internet omtrent EV’s toont de duidelijke splitsing in twee kampen: pro and contra, no in between!
My friend electric.
De Londense band Tubeway Army had het in 1979 wel over ander soort ‘friend electric’, maar de EV heeft ondertussen wel een hele sleep aanhangers achter zich geschaard. Daarbij halen ze tal van argumenten aan waarvan, toegegeven, bepaalde wel hout snijden.
Comfort en rust horen daar zeker toe.
Elektrisch rijden resulteert onmiskenbaar in een kalme, stressloze rijstijl. Wie bijvoorbeeld over de ‘one pedal’ optie beschikt zal die zeker als een aangename, rustgevende functie ervaren. Als de ontdekking van een nieuwe manier van rijden.
Ook het geruisloze en trillingvrije karakter van de EV heeft zijn fans.
De bliksemsnelle acceleratie (een expleciet EV-kenmerk) waar vele rijders mee uitpakken, lijkt me echter geen aanwinst. En toch wordt die in iedere test of reclame vernoemd. Een nutteloze eigenschap, hetzij dan om een snel maneuver uit te voeren. Geef toe, in de huidige verkeerscontext van 30, 50 of 70 km/u is dat snelle accelereren totaal zinloos en een verkwisting van energie.
Vroeger wierpen de groene jongens een meewarige blik naar de buurjongen die even snel wou optrekken met zijn blitse BMW, nu bezondigen ze zich zelf aan dat fenomeen… Zo zie je maar.
Ook over andere argumenten kan duidelijk getwist worden.
Het groene betoog valt of staat met bepaalde overwegingen.
Het zero emission verhaal stokt wanneer alle elementen onder de loep genomen worden. Een in Azië of Amerika gebouwde EV bijvoorbeeld legt een lange weg over zee af om tot bij zijn Europese milieubewuste klant te raken. Vergeten we ook niet dat de energie-intensieve productie van een batterij pas na 60 à 70 duizend kilometer rijden wordt goedgemaakt. Over de recyclage van batterijen is ook nog veel ongewis. Niet alle elektrische energie kan het predikaat groen krijgen, dat is uiteraard afhankelijk van hoe die gewonnen wordt. Zo is een er een duidelijk verschil voor het milieu wanneer gerekend wordt van ‘tank to wheel’ of van ‘well to wheel’. De recente terugschakeling naar steenkool- of bruinkoolcentrales is meer dan bedenkelijk, terwijl de negatieve effecten op de omgeving van windmolenparken en hoogspanningsleidingen (nog) niet bekend zijn.
Een ander gegeven is dat grondstoffen voor batterijen niet altijd op een ecologische en (belangrijk!) ethische manier gedolven worden.
Het sjoemelverhaal van de Duitse auto-industrie heeft ons geleerd dat je de garanties daaromtrent best niet klakkeloos aanneemt!
Maar toegegeven, ook het ontginnen van petroleumvelden of het zogenaamde cracking proces is niet zonder ecologische gevolgen.
Alleen is het een systeem waarvan we de werking iets beter beheersen en waarvan de nadelen ons meer bekend zijn.
Misschien is het terugdraaien van het verbod op verbrandingsmotoren ‘the next step’, hebben onze politieke partijen al niet noodgedwongen moeten terugkrabbelen inzake kerncentrales? Een duidelijk bewijs dat hun kennis beperkt is en dat ze veelal geïnformeerd worden door lobbyisten of belangengroepen.
Laat ons ook niet de impact vergeten op onze industrie.
Er komt straks werkeloosheid bij de traditionele toeleveranciers en producenten van de niet langer gevraagde versnellingsbakken, nokkenassen, zuigers, krukassen enz. Dat terwijl we de Chinese concurrent, die een voorsprong heeft opgebouwd in EV’s en een groot deel van de grondstoffen in handen heeft, zomaar laten betijen.
We hebben nood aan praktisch inzicht want de vele zweverige en idealiserende theorieën leiden ons straks regelrecht naar armoede. Wordt wakker, Europa!
De emotionele factor van de verbrandingsmotor.
Generatieslang betekenden het bezit van en het rijden met een auto een bron van plezier, zodat die zelfs een ontegensprekelijk deel ging uitmaken van onze cultuur. Denken we alleen maar aan de auto in films of muziek.
Dat aan het gebruik van onze vierwieler ook nadelen verbonden zijn, kunnen we niet ontkennen.
Alleen slingert de pendel nu te ver in de andere richting.
Er is echt niets mis met de vele facetten van de autocultus, de liefde voor alles wat mechanisch is, het verzamelen van automobilia, het koesteren van mooie sportwagens of interessante oldtimers: kan je daar iets op tegen hebben?
Het echte gevaar is dat we in een belerende maatschappij beland zijn, waar we elkaar voortdurend de les lezen omtrent alles wat niet kan of niet zou mogen…
Misschien zijn we niet zover af van het Arcadia van de lopende TV-reeks?
Misschien krijgen we straks ook een score volgens onze CO2 uitstoot, net als voor ons suiker- of vet/vlees-verbruik.
Adieu vrijheid en leefplezier, welkom stille dictatuur.
Het paard van Troje.
Voor de real car nut is de doorbraak van de EV geen reden tot jubelen.
Het echte rijplezier, bestaande uit de interactie met een in toeren klimmende motor, gaat verloren. Het is dat mechanische gevoel, de belevenis van een voel- en hoorbare machine die onder jouw controle staat.
Terwijl de elektrische motor en aandrijving de ideale basis vormen voor de verdere ontwikkeling en realisatie van autonoom rijden, iets wat onmogelijk te bereiken is met een conventionele verbrandingsmotor.
Gevolg: de EV, met behulp van het ongecontroleerde AI, zijn het Paard van Troje dat het autonome rijden binnen loodst. Het autonome rijden dat gelijk staat met zero rijplezier! Zo bestempelde een CEO de GSM als ‘freedom device’ en de autonome auto als ‘mobility device’.
Device, apparaat dus.
Het schijnbare succes van de EV.
De verkoopscijfers van elektrische voertuigen stijgen. Daarvan worden indrukwekkende percentages vermeld, maar het is misleidend en blijft al bij al relatief aangezien gerekend wordt vanaf een laag bestaand aandeel EV’s in de markt.
Vaak wordt ook vergeten dat het hele EV verhaal zonder de subsidies van de staat waarschijnlijk nooit had plaats gevonden.
Als je bedrijven en zelfstandigen nul inschrijvingskosten en 100% aftrekbaarheid biedt, is het niet verwonderlijk dat die massaal op de kar springen. Vandaar mijn titel: de gesubsidieerde ommezwaai.
Gevolg van dit alles is dat de verkoop aan particulieren spectaculair daalt (wegens onbetaalbaar) terwijl firma’s en zelfstandigen ongegeneerd de voordelen opstrijken.
Een systeem dat de rijken rijker maakt en zo de kloof vergroot, terwijl opeenvolgende regeringen zogezegd het voordeel van de salariswagen willen beknotten.
Ook de invoering van Euro 7, die zowel benzine- maar vooral dieselmotoren heel strenge normen oplegt, is een nauwelijks verholen poging om de EV te bevoordelen. Met als gevolg dat merken als Peugeot/Citroën of Ford de kleine auto’s uit hun gamma schrappen (C1/108 of Fiesta) wegens niet rendabel… Een ramp voor Jan met de Pet.
En dan te bedenken dat de CO2 uitstoot van auto’s in Europa slechts 1% uitmaakt van de totale CO2 emissie in de wereld… De invloed op de klimaatsverandering lijkt me dus niet de echte reden.
De vorige grote wijziging in publieke mobiliteit, namelijk de overgang van paard naar auto, was een volledig natuurlijke overschakeling die gebeurde zonder enige ingreep of overheidsinmenging. Niemand kreeg steun of financieel voordeel om zijn paard op stal te laten, het was het resultaat van gezond verstand en het praktisch inzicht van een objectieve verbetering.
Ook de keuze bij de voorlaatste eeuwwisseling tussen elektrische aandrijving, stoom of benzine werd geleid door rationele afwegingen, niet met het mes op de keel (zoals nu door Europa) of via financiële begunstigingen door een of andere regering of overheid.
Mijn standpunt hoef je niet te lezen als een betoog tegen de EV, het is wel een oproep om met gezond boerenverstand af te wegen wat algemeen belangrijk en vooral haalbaar is voor onze samenleving en te zien wie uiteindelijk gebaat is bij het geplande verbod van de verbrandingsmotor in 2035. Of hoe mensen tegen elkaar opgezet worden via fake argumenten…
Tekst en foto: Vincent Arpons
History isn’t bunk
In de reeks Driver’s Seat.
Henry Ford zat nooit verlegen om een straffe uitspraak en een van zijn legendarische quotes luidt: ‘History is more or less bunk’.
Uitgerekend de man die eind de jaren twintig in Dearborn, Michigan, zijn Greenfield Museum stichtte om een beeld te bewaren van hoe het plattelands Amerika leefde voor de industriële omwentelingen van eind 19de eeuw, beweerde in 1916 nog dat geschiedenis ‘min of meer nonsens’ was. (I believe that history is more or less bunk)
In antwoord op de vraag van een jeugdige scholier, verklaarde hij toen nog fier: ‘Young man, I invented the modern age’.
Maar een decennium later begon hij koortsachtig allerlei voorwerpen uit zijn jeugd te verzamelen: serviezen, speelgoed, schoolgerei, meubilair en al het denkbare gerief uit het dagelijkse leven van het landelijke Amerika.
Hij zou met zijn onmetelijk fortuin een schoolgebouw, een kerk, een smidse, een apotheek, zijn ouderlijk huis en zelfs het labo van zijn held Thomas Edison laten afbreken en getrouw terug opbouwen op de terreinen van Greenfield. Vele andere historische gebouwen zouden volgen en dit resulteerde uiteindelijk in het grootste in- en outdoor museum van de USA, dat nu nog jaarlijks door een slordige 1,7 miljoen mensen wordt bezocht.
De man die eerst het belang van geschiedenis ontkende, wou uiteindelijk zelf een (romantisch) beeld bewaren en vastleggen van de samenleving uit zijn jeugd, zodat toekomstige generaties zich konden voorstellen hoe het leven toen was… en daaruit ook leren.
Leren uit de geschiedenis.
Waarom deze uitvoerige introductie?
Henry Ford was een vooraanstaand figuur in de ontluikende automobielindustrie en net die industrietak kan nu ook heel veel wat opsteken van wat zich in de afgelopen 120 jaren afspeelde.
Even terugblikken en de automobiele historie bestuderen, het doet geen kwaad.
Juist nu de auto-industrie in zwaar weer zit, kunnen we immers veel lessen trekken uit het verleden.
De pandemie als pretbederver.
Herinner je hoe de CEO’s tijdens de Covidcrisis met lede ogen moesten toezien dat de fabrieksbanden onverwacht stilvielen door een gebrek aan onderdelen.
Het sinds jaren traditioneel geworden uitbesteden van de fabricage van hele units zoals voor- of achtertreinen, complete dashboards, volledige bekabeling of zetelsets leidde tot een dramatische afhankelijkheid van toeleveranciers.
Toeleveranciers waarvan de productie (en het transport ervan) stokte omwille van de Covid-besmettingen. Het feit dat de aanvoerketen vanwege economische overwegingen veelal volgens het ‘just in time’ principe functioneert, had als resultaat dat er geen stocks waren om op terug te vallen. Een drama.
Bepaalde merken waren gaandeweg overgeschakeld op haast loutere assemblage van extern aangeleverde onderdelen. Iets dat zich nu uiteraard zou wreken.
De geografische factor.
Naast het geld besparende uitbesteden van productie is er ook nog de vlucht naar lageloonlanden. In de meeste gevallen wordt de productie verlegd naar verafgelegen landen, wat de levertijd aanzienlijk verhoogt. De problemen met de halfgeleiders zijn daarvan een mooi (?) voorbeeld. Voeg daarbij dat de aanvoer in het gedrang komt bij de minste onzekerheid door een politiek of economisch geschil of een transportprobleem.
Het dwarsliggend containerschip in het Suezkanaal, de onrust tussen Taiwan en China en de oorlog in Ukraine maakten dit pijnlijk duidelijk.
Niet voor niets is de Duitse kanselier Olaf Scholz laatst in allerijl naar China afgereisd om de lokale belangen van de Duitse constructeurs te behartigen en de gemoederen te bedaren, toen er bij de Europese Unie proteststemmen klonken tegen het harder wordend en blijkbaar mensenrechten schendend beleid van de Chinese leiders. Door de Westerse sancties tegen Rusland waren constructeurs zoals Mercedes-Benz of Renault al eerder gedwongen om hun plaatselijke fabrieken te verkopen, een herhaling daarvan in China zou voor de Duitse autobouwers levensbedreigend zijn.
Wat leren we uit de geschiedenis?
Het in grote mate uitbesteden van werk aan toeleveranciers wordt in de autoproductie omschreven met de term ‘horizontale integratie’.
William Morris, de latere Lord Nuffield, paste dit principe toe in het begin van zijn carrière. Toen hij fietsen produceerde, ging hij gewoon op inkooptoer, monteerde de her en der aangekochte onderdelen en verkocht het eindproduct onder zijn naam.
Hetzelfde deed hij bij de start van de Morris autoproductie. Hij kocht motoren in, versnellingsbakken enz. en produceerde zo zijn ‘eigen’ auto.
Henry Ford daarentegen liet zijn eerste motoren bouwen bij Oldsmobile of de Dodge Brothers (die toen nog geen auto’s produceerden).
Maar om minder afhankelijk te zijn van zijn leveranciers, begon Ford steeds meer in eigen regie te produceren. Historici omschrijven dit streven met de ‘pursuit of selfsufficient automobile manufacture’.
Deze vorm van productie heet ‘verticale integratie’.
Op het hoogtepunt van de Ford T-productie (toen er in een dag meer dan 9000 auto’s werden gemaakt… een historisch rekord!), had Ford zijn eigen schepen die de ertsen en kolen aanvoerden voor de gieterijen van de monumentale ‘Rouge’ fabriek in Detroit. Het hout voor de koetswerkbouw, wielen (zogenaamde artilleriewielen) en voor zijn latere woodies kwam uit zijn domein van Iron Mountain. Een uitgestrekt bosgebied met houtzagerij en hydro-elektrische centrale in het noorden van Michigan.
Ford ging zelfs zo ver om, ondanks zijn vriendschappelijke band (ah, een woordspeling… ) met Harvey Firestone, een eigen rubberplantage te organiseren in het Braziliaanse Amazonewoud. Dat was het zogenaamde Fordlandia, een project dat overigens faliekant afliep.
Het ‘selfsufficient’ zijn of verticale integratie was en is een bescherming tegen externe invloeden waar een constructeur geen controle over heeft.
Packard bijvoorbeeld, dat zijn koetswerken betrok van het Amerikaanse Briggs, kwam in de jaren vijftig plots in moeilijkheden toen Briggs door Chrysler werd overgekocht.
Het Britse filiaal van Briggs kwam in handen van Ford en dat gaf dan weer problemen voor merken zoals Standard, Jowett enz.
Vertaald naar het heden, zien we dat de constructeurs steeds meer nadenken over productie in eigen regie. Het uitbesteden wordt zoveel als mogelijk gereduceerd. Zo wil Stellantis zijn afhankelijkheid van China in de toekomst gaan afbouwen.
We zien ook dat heel wat merken zich inkopen bij leveranciers van software voor autonoom rijden of plannen maken voor eigen fabrieken van halfgeleiders en batterijen. Het gaat om verregaande joint ventures, participaties of overnames. Een moderne vorm van verticale integratie dus. Ook dit is wellicht geen zaligmakend systeem, maar het helpt wel tegen onaangename verrassingen.
Maar toch zou Old Henry zeggen: Well, as I told you before…
Tekst & afbeelding: Vincent Arpons.
A change is gonna come.
‘A change is gonna come’ was een bescheiden hit voor singer-songwriter Sam Cooke in 1963, maar is nu het lijflied van de auto-industrie geworden.
‘Many changes’of zelfs ‘Revolution’ zouden in feite nog toepasselijker zijn, ook al staan de CEO’s zeker niet te springen voor het nieuwe verhaal dat zo snel op hen afkomt.
Het klinkt ondertussen wellicht als een cliché, maar de autowereld staat voor de grootste uitdagingen in haar 140 jaar oude geschiedenis. Angela Merkel stelde het eerder al: het is zinloos om je tegen hervormingen in de maatschappij te keren, je kan immers nooit tegen de stroom op.
De toekomst is onwrikbaar en volgt onvermijdelijk haar verloop.
Voor ons, autoliefhebbers, is het echter onthutsend te moeten vaststellen wat, en vooral hoeveel (!) er op korte tijd gaat veranderen. Even zien wat dit inhoudt.
Help! Mijn dealer is verdwenen.
Overal groeit het ongenoegen in de relatie tussen importeurs en verdelers, een voorbode van de veranderingen die op til staan.
Grote groepen zoals Stellantis bijvoorbeeld zeggen zonder schroom alle (!) bestaande dealercontracten op en creëren straks een nieuw net. De importeurs, veelal gecontroleerd door het merk zelf, streven ernaar om de traditionele dealer uiteindelijk te elimineren en rechtstreeks de eindklant op te zoeken. Zo factureren merken als VW nu al, mits een commissie aan de dealer, direct aan de koper. Ook het idee van internetverkoop wint terrein, het wegvallen van tussenpersonen verhoogt uiteraard de marge voor het merk of de importeur, maar maakt de aankoop voor de klant straks misschien duurder omwille van zijn zwakkere onderhandelingspositie en het minder persoonlijk contact. In grote Duitse steden experimenteert Audi al een tijd met showrooms waar geen auto’s meer staan uitgestald, maar waar je het hele gamma virtueel kan bekijken, ‘betasten’ en beoordelen. Merken als Polestar of Tesla werken met een minimaal aantal contactpunten en omzeilen het traditionele dealership zoals we dat jarenlang kenden. Dan zijn er de vele Chinese nieuwkomers die ongeduldig aan de Europese poorten staan te trappelen en straks via een direct systeem gaan verkopen. Zij zullen zeker niet de vrijgekomen verdelers of verkoopspunten recruteren. Een herhaling van wat Toyota of Hyundai & Co in lang vervlogen tijd deden, zal zich dus niet voordoen. Tot ergernis van wie straks in de autosector zonder job valt of in een dure infrastructuur (showroom enz.) geïnvesteerd heeft.
De werkplaats van de dealer zal uiteraard blijven bestaan, maar de showroom zal niet meer renderen in verhouding tot de de gemaakte kosten.
Een ander element in de ondersteuning van de autoverkoop staat al een hele tijd op de helling: het Autosalon. Het begon toen Volvo afzag van zijn deelname aan bepaalde autosalons en andere merken algauw volgden. Salons als Amsterdam, Turijn of Birmingham verdwenen van het toneel en uiteindelijk sneuvelde zelfs het onsterfelijk geachte, prestigieuze Salon van Genève.
Aangezien de auto steeds meer een elektrisch ‘device’ geworden is, zien we dat merken en importeurs steeds vaker hun toevlucht gaan zoeken op elektronicashows zoals het CES (Consumer Electronics Show) in het Amerikaanse Las Vegas, waar ze hun nieuwe modellen presenteren naast GSM’s of tablets.
Wil jij mijn auto delen?
Jarenlang stond de aankoop van een auto vooraan op het verlanglijstje van wie zijn eerste loon ontving, maar tegenwoordig lijken de jongeren andere prioriteiten te hebben.
Alhoewel de eerste vorm van autoverhuur in 1906 plaats vond en de Duitser Martin Sixt al in 1912 met het verhuurbedrijf Sixt Selbstfahrers startte in München, bleef het (persoonlijke) autobezit lange tijd de norm, ook voor firma’s.
Het stijgende inkomensniveau na WO II resulteerde in ‘de’ gouden periode voor de auto-industrie. Met de opkomst van het leasingsysteem in al zijn varianten tijdens de tweede helft van vorige eeuw en de daaraan verbonden fiscale voordelen, werd het aandeel van het privaatbezit langzaam kleiner. Nu het beleid van de overheid er meer en meer op gericht is om de auto uit de stad te verdringen, zal de recente trend van het autodelen wel moeten groeien. Deze evolutie, samen met het feit dat de jonge generatie minder interesse heeft om een rijbewijs te behalen (dat overigens veel kost) of überhaupt in auto te rijden, zal de ontwikkeling van de autoverkoop zeker niet gunstig beïnvloeden. Een automerk als het Chinese Lynk & Co van de groep Geely biedt in Europa een flexibel huurysteem aan voor 550 € per maand met een contract waarin je snel kan in- of uitstappen en je zelfs mag onderverhuren! Het stallen of parkeren van een auto in de stad wordt ook steeds moeilijker en duurder, iets wat de interesse van jonge mensen in de auto nog eens extra doet afnemen. Als je dat alles samen voegt met de voorspelling dat zo’n 65 procent van de wereldbevolking tegen 2040 in de stad zal wonen, mogen we gerust aannemen dat het volume van de autoproductie in de wereld zal afnemen, iets wat gezien het economisch belang van die industrietak toch wel zorgwekkend is.
Als de autotechniek gekke sprongen maakt.
Het is een zekerheid die zich langzaam aftekent, of we het willen of niet: de toekomst van de auto wordt elektrisch. De gekende autojournalist Quentin Wilson durfde in het oldtimerblad Thoroughbred & Classic Cars (augustus 2020) zelfs te stellen dat het geluid van de interne verbrandingsmotor klinkt als ‘the sound of wasted energy’… Shame on him!
Toch waarschuwen mensen zoals Carlos Tavares van Stellantis, Akio Toyoda van Toyota of de CEO’s van merken zoals BMW en Audi dat we de interne verbrandingsmotor nog niet te snel naar het containerpark moeten verwijzen. Een langere overgangsfase zou wel eens nodig kunnen zijn. De hele elektrische omschakeling vindt onder druk van de politiek nu vooral plaats in Europa, China en de VS, maar elders in de wereld zal dat vanwege de lokale infrastructuur en het inherente prijskaartje gevoelig meer tijd vergen…
En er wordt nog steeds op twee benen gedanst: terwijl BMW opnieuw het belang van waterstof aankaart, ziet uitgerekend VW’s vrachtwagendochter Traton (MAN & Scania) blijkbaar geen heil meer in de fuel cell en mikt eerder op batterijvoeding.
Dat door de ommezwaai naar elektrische aandrijving alle gekende technische schema’s op de kop gezet worden, bewijst de VW-groep die na een halve eeuw met de opstelling ‘motor voorin en voorwielaandrijving’ (gestart met de K70 in 1970 en sindsdien miljoenenmaal geproduceerd met de Golf vanaf 1974) nu bij zijn ID3 en ID4 teruggrijpt naar de oude Kever-formule ‘achterwielaandrijving/ motor achterin’.
Heilige huisjes zijn dus aan het sneuvelen.
Bovendien loert de ‘driverless car’ om de hoek met alle daaraan verbonden wettelijke dilemma’s, want wie is verantwoordelijk bij ongeval: de constructeur? De eigenaar van de wagen? De overheid die de wegeninfrastructuur beheert?
En er zijn de technische hindernissen. Autonoom rijden lijkt een haalbare kaart op de autosnelweg, een veel moeilijker opdracht in de stad, maar een onmogelijk verhaal in de rimboe.
Feit is dat het autorijplezier met het autonoom rijden naar nul tendeert!
Zo omschrijft Henrik Fisker, designer van de BMW Z8 en bouwer van de Fisker Karma, de GSM als een ‘freedom device’ en de zelfrijdende auto als een ‘mobility device’.
Komaan zeg, de auto als device: apparaat dus volgens het woordenboek.
Nee, niet met mij…
Teken mij een elektrische auto.
Het overschakelen naar de elektrische aandrijving maakt een omwenteling in het ontwerp van de auto mogelijk, analoog met wat we in de overgang van koets naar auto gezien hebben.
Dat hoeft niet meteen negatief te zijn, maar het wordt aanpassen.
De enige constante factor in de bouw van elektrische wagens blijkt voorlopig de positie van het zwaar batterijpakket, laag geplaatst tussen de vier wielen omwille van het zwaartepunt. Dat impliceert een lange wielbasis, wat zich gunstig vertaalt in een grote passagiersruimte. Een goede Cx waarde (luchtweerstandscoëfficient) is dan weer meegenomen om de batterij te sparen bij hoge snelheden op autostrades. Voor de rest kunnen de ontwerpers met alle mogelijke concepten spelen (motor voorin, achterin of beide voor 4×4). Misschien klinkt dit naïef, maar als het autonoom rijden ooit 100 procent veilig mocht worden, dan hoeven zelfs de kreukelzones niet meer?
Het design van de auto kan met andere woorden alle kanten op, weldra zal het niet meer lijken op de ons jarenlang vertrouwde vorm. De bijgevoegde foto van de concept car Gen.Travel van de VW Group, gepresenteerd in het Franse Chantilly, geeft al een voorsmaakje.
Vreemd, maar valt hier niet enige gelijkenis op met de Rumpler Tropfenwagen uit 1921 (met een luchtweerstandscoëfficiënt van 0,28), later ook gebruikt in de film Metropolis van Fritz Lang? Het verrassend resultaat van het ‘form follows function’ principe.
Even met blokken spelen in de stad.
De auto moet blijkbaar uit de stad, zoals ik eerder schreef.
Ondertussen is een opbodspel gestart, 30 km/u in Brussel, 20 km/u in Hasselt. Wie biedt… minder? Scoren en imago zijn het credo van de politiek, efficiëntie daarentegen niet.
Een Lage Emissie Zone hier een LEZ daar, al of niet op betrouwbare studies gesteund (wie controleert het?), gooi dat er maar bovenop.
Autopesten is blijkbaar de nieuwe bezigheidstherapie van onze overheid.
Daarnaast komen ook de nieuwe circulatieplannen als paddestoelen uit de grond.
Gent paste het toe, Brussel bedacht er ook een.
Zo moest de wijk Kuregem autoluw worden en werd die bezaaid met o zo ‘fraaie’ betonblokken.
De lokale bevolking, die er gelukkiger door moest worden (!), liet zich echter horen en dat was wel even schrikken voor de politici.
In Brugge wordt vanaf oktober bijna de hele binnenstad ‘fietsstraat’ en mag je met de auto geen fietsers inhalen. Daarom geen slecht idee, maar het kan wel voor wrevel, frustratie en bijgevolg dus verkeersagressie zorgen…
Nu worden elders zelfs experimenten met één middenvak voor alle auto’s uitgetest, wat fietsers meer ruimte moet geven. Het concept voorziet een middenrijbaan met twee evenwijdige stippellijnen, auto’s mogen alleen uitwijken om te kruisen, en dat als ze niemand hinderen.
Veiligheidsexperten waarschuwen nu al dat dit ‘niet de heilige graal’ is.
Gewoon was vroeger al gek genoeg… maar nu kunnen ze blijkbaar beter.
Mensen met gezond boerenverstand behoren zo te zien tot een uitstervend ras, anders kan ik het niet verklaren.
Is er dan nog een oplossing?
Dit verhaal is een trieste evolutie van wat al jaren aan de gang is en het helpt niemand verder om de auto met alle zonden van Israël te beladen.
Natuurlijk heeft autorijden een impact op ons milieu, net zoals alle andere activiteiten van de mens en dat zijn er heel wat. Dat kunnen we niet ontkennen en we kunnen er niet omheen.
Alleen, waarom is er die harde en continue focus (enkel) op de auto?
Het lijkt alsof we de vele positieve factoren en herinneringen vergeten die aan de auto verbonden zijn, en dat zijn er toch heel wat.
Het zou een nobele opdracht zijn voor FEBIAC en de autoconstructeurs/-importeurs om via reclamecampagnes de auto ook eens in een realistisch, positiever daglicht te stellen.
Om ook eens de voordelen en het nut van de auto te durven beklemtonen en de auto uit het verdomhoekje te halen.
Met deze warme oproep wil ik mijn betoog afsluiten, keep driving!
Tekst en foto’s: Vincent Arpons
Autorijden, a guilty pleasure?
In de vorige aflevering van ‘Driver’s seat’ was mijn opiniestuk gewijd aan de karikaturale drang van de auto-industrie naar ‘meer en krachtiger’.
Ditmaal wil ik het graag hebben over de klimaatverandering.
Niet die van de natuur nee, maar die van het algemeen ‘klimaat’ tegen(over) de auto.
Je kan er niet naast kijken, wel iedere dag verschijnt er een persbericht of wordt een nieuwe wet bekrachtigd die de auto en het rijplezier in het verdomhoekje duwen.
Met andere woorden, autorijden en plezier lijken steeds minder samen te gaan. En het ziet er helaas niet naar uit dat daar nog verandering in komt.
In het begin was er… nauwelijks rijplezier.
De eerste auto’s verschijnen rond 1885. In Frankrijk was er Eduard Delamare-Deboutteville (1883) en in Duitsland zien we Benz (1885) en Daimler (1889). Hun constructies hadden allemaal het uitzicht van een koets waarbij paard en paardentuig ontbraken en het zou nog duren tot het begin van vorige eeuw vooraleer de auto een eigen, doelgerichte vorm begon te krijgen.
Als chauffeur (de meeste begoede mensen zaten immers niet zelf aan het stuur) moest je de motor aanslingeren, via allerlei systemen de smering van de motor en chassis bedienen of in de gaten houden, handmatig het ontstekingstijdstip regelen (met stijgend toerental moet de ontsteking vervroegd worden), had je de voetrem enkel op de achterwielen of een rem op de transmissie terwijl je met veel gevoel moest schakelen om de primitieve, niet gesynchroniseerde versnellingsbak niet naar de bliksem te helpen. Bovendien loerden allerlei pannes om de hoek en kon je, vanaf de invoering van de luchtbanden, om de haverklap lekrijden op de vele hoefnagels die de paarden verloren. Het wegennet bestond amper uit verharde wegen en na een bui reed je door de modderpoelen.
In Engeland gold zelfs nog tot 1896 the Red Flag Act die stipuleerde dat voor ieder voertuig een man met een rode vlag moest lopen!
Als je ’t mij vraagt, echt rijplezier ziet er toch anders uit.
Het ontstaan van de autosport.
Onder de eerste autobezitters die zelf stuurden, zaten heel veel avonturiers, dilettanten en waaghalzen maar ook vakkundige mecaniciens.
Het waren vooral mensen die gefascineerd waren door de nieuwe uitvindingen van de industriële revolutie en die, net zoals Charles Rolls (de rijke vennoot van Henry Royce), even passioneel experimenteerden met luchtballons, vliegtuigen en dies meer.
De echte car nuts vond je dan ook onder het rijke volk dat zijn vrije tijd en geld kon spenderen aan die dure hobby.
Ze namen deel aan de eerste autorally’s en -races en pas dan kon je echt beginnen spreken van de roes van de snelheid en het daarmee verbonden rijplezier. Door de autosport maakte de techniek grote sprongen en verdwenen de vele onaangename euvels uit de begintijd.
Bij Cadillac monteerden ze de eerste startmotoren, GM’s ‘delco’ verhielp het probleem van de handmatige ontstekingsregeling, de vierwiel remmen werden algemeen goed en bij veel auto’s werden de hoogste versnellingen gesynchroniseerd. De motoren kregen kopkleppen en meer cilinders en waren daardoor aangenamer in het gebruik. Het wegennet werd uitgebreider en beter verzorgd. Kortom, autorijden werd een plezier.
Auto en rijplezier voor iedereen.
In de jaren dertig begon de wijdere verspreiding van de auto ondanks de aanslepende gevolgen van de crisis van 1929.
De opkomende totalitaire regimes gebruikten in hun propaganda het idee van de auto voor iedereen (Hitler met zijn KdF- of Volkswagen, Mussolini met zijn autostrades etc) terwijl het Front Populaire in Frankrijk de ‘congés payés’ afdwong, zodat steeds meer mensen met hun eerste kleine auto op vakantie konden. In de USA was dit proces weliswaar sinds de jaren ’20 aan de gang dankzij de acties van onder meer Henry Ford. (Door zijn 5$ a day loonsverhoging)
Het plezier van het bezit en dat van het rijden in een auto werden langzaam gedemocratiseerd. Na de oorlog ging alles nog sneller met de wederopbouw en betekende de auto werkelijk de vrijheid om je naar overal te verplaatsen en te reizen.
En nu? Alles wordt versneld teruggedraaid…
Het lijkt wel een georkestreerd fenomeen. Sinds jaren wordt het autorijden meer en meer aan banden gelegd, telkens onder het mom van op het eerste zicht redelijk lijkende maatregelen.
Parkeerverbod, snelheidslimieten, lage-emissiezones, hoge brandstofprijzen: het regent hindernissen op het parcours van de automobilist en zijn rijplezier.
Ondertussen is er ook de opkomst van de BEV, dus het mooie gebrabbel van een Amerikaanse V8 of het gehuil van een Italiaanse dubbelnokker behoren dra tot het verleden… Bovendien worden de auto’s onbetaalbaar voor Jan met de pet en slechts bereikbaar voor de ‘Happy Few’. Net als in de beginjaren!
Een politieke keuze waarvan je de rechtvaardiging sterk kunt betwijfelen. De toekomst zal het uitwijzen.
Alsof dat nog niet volstond, worden we ook voorbereid op het autonome rijden. Voorlopig staan we nog bij level 2 of 2+, maar bij level 5 hoef je enkel in te stappen en krijg je hetzelfde gevoel als in een trein te zitten.
Conclusie: Straks is het rijplezier gelijk nul en zijn we terug bij af…
Tekst: Vincent Arpons.
PS: een gelukkige, jonge auteur scheurt met zijn Mini 1000 door de bocht.
Puur rijplezier, ondanks de luttele 38 pk!
Best is the enemy of good
Of wat de valkuil werd van de auto-industrie
Het gaat de auto-constructeurs sinds de pandemie niet meer voor de wind.
De verkoopsaantallen zakken, nieuwe wagens zijn nauwelijks leverbaar en ze kosten bovendien stukken van mensen.
We kennen ondertussen het treurig refrein: de oorlog in Ukraïne, het schip dat dwars ging liggen in het Suez-kanaal, het tekort aan halfgeleiders, de versnelde overschakeling naar de elektrische motor en nog veel meer.
Dan vraagt een normaal mens zich af: hoezo, al die jaren liep alles toch gesmeerd?
Where did we go wrong?
Ergens begon het mis te lopen. Werd er in de chefetages geslapen?
Deden die overbetaalde CEO’s niet langer hun best?
De reclame van het bekende Duitse merk, dat zijn ster laat stralen over het land, de zee en in de lucht, stelt nochtans duidelijk:
“Das Beste Oder Nichts”.
Maar misschien hadden onze clevere CEO’s de uitspraak moeten lezen van de 17de eeuwse filosoof Montesqieu, die schreef “Le mieux est l’ennemi du bien”.
Of hadden ze naar Shakespeare kunnen luisteren, die ons leerde dat “striving to better, oft we mar what’s well”.
Those were the days, my friend.
Voor de jongelui waartoe ik behoorde (bouwjaar 1954) ging de wereld in de jaren zestig open, een waar paradijs voor de prille autoliefhebber.
De straat was ons domein en we groeiden op in een omgeving waar we met verwondering de gewaagde lijn van de Citroën Ami ontdekten, ons hart sneller sloeg bij het zien van de nieuwe Simca 1500 en we gespannen door het zijraam keken hoe snel de laatste Chevrolet Impala wel kon…
Iedere dag was weer een belevenis. Happy days!
Met de op school bijeen gescharrelde talenbagage lazen we eind de jaren zestig onze eerste L’Auto-Journal, kochten we de pas verschenen Auto-Motor-und-Sport of wachtten we met ongeduld op het verschijnen van de Engelse The Autocar.
Weldra had de Renault 12 Gordini voor ons geen geheimen meer en wisten we hoeveel pk de BMW 2002 Tii van onze turnleraar wel had.
Was het nu een vergelijkende test van Franse middenklassers of een verslag van de onlangs gereden Rally van Monte Carlo, het boeide ons allemaal.
We droomden stilletjes van een Jensen Interceptor of een Maserati Mistral. We dachten weliswaar: auto’s voor rijkelui, maar daar gaven we niet om.
We hadden onze voorkeuren maar hielden eigenlijk van alle merken.
Auto’s waren hoogst interessant, ze waren ons leven…
Alleen -en dat is heel belangrijk- ze waren geen statussymbool.
The times they are a-changin’.
De periode waarover ik spreek wordt vaak omschreven als ‘Les Trente Glorieuses’, omdat het ons economisch voor de wind ging.
Van tijd tot tijd was er wel een down, maar ah, die werd steeds gevolgd door een up. In de jaren ’70 luidden op de achtergrond af en toe alarmbellen, zo werden we geconfronteerd met de oliecrisis en zijn autoloze zondagen, de roep naar meer veligheid in de auto klonk steeds feller en de bekommernis om de smog in de steden werd groter.
Maar dat was niet nieuw, wie niet ‘wegkeken’ had, wist dat de luchtvervuiling in Califonië halverwege de jaren vijftig al een dagelijks leed was en dat het aantal verkeersslachtoffers onrustwekkend steeg in alle landen. Het Amerikaanse Nash bood zijn klanten in 1950 een primitieve veiligheidsgordel aan, terwijl Ford er een optie van maakte voor zijn 1956 Model Year. Het publiek hapte echter niet toe. In Amerika werd in 1963 (!) de Clean Air Act uitgevaardigd en won Ralph Nader zijn proces tegen GM na het verschijnen van zijn boek ‘Unsafe at any speed’ in 1965. De jonge advocaat richtte zijn pijlen op de arme Chevrolet Corvair, maar importwagens met de motor achterin zoals de VW Kever, de Renault Dauphine of de Porsche 356 braken achteraan al even snel uit.
Kortom, de problemen rond het verkeer en de kritiek op de luchtvervuiling doken reeds op in de jaren vijftig.
Daarbij waren de USA een van de eersten om te reageren. Denk dus niet dat de groenen het warm water hebben uitgevonden en vooral niet dat ze een monopolie hebben op het milieubesef.
Wat veiligheid betreft, bewoog in Europa ook een en ander. Zo waren er verdienstelijke ingenieurs als Béla Barényi bij Mercedes-Benz (de kreukelzone van de Mercedes W110 ‘Heckflosse’) of Nils Bohlin bij Volvo (de driepuntsgordel van de Amazon).
En de elektrische auto vraag je me nu?
Vanaf het begin van de automobiel waren er vele pogingen, die echter steeds botsten op het probleem van de autonomie. Om maar een paar van de voorbeelden te noemen: zo reed Clara, Henry Ford’s vrouw, jarenlang in een 1924 Detroit Electric en experimenteerde Chevrolet met een elektrische versie van de omstreden Corvair, de Electrovair. De chauffeurs van de Brugse grootbakkerij Paverko leverden in de jaren zestig aan huis in hun zoemende Spijkstaal bestelwagens. De idee van de elektrische motor is met andere woorden allesbehalve nieuw.
Net daarom citeer ik graag het Franse spreekwoord: “Il n’y a de nouveau que ce qui est oublié…’
De infernale drang naar meer.
En dan is er de periode 1980 tot op heden wanneer een nieuw fenomeen zich kwam aandienen: de auto’s werden gestadig logger, langer, breder en luxueuzer.
Er stond geen rem op het uiterlijk vertoon en langzamerhand verdween de notie van rijplezier. De constructeurs boden ons zogezegd steeds meer, maar hun producten verloren aan smaak.
De wendbaarheid en handelbaarheid verloren aan pit, ook al werden de ophangingssystemen gesofistikeerder en hielden de wagens alsmaar beter
de baan. De vermogens stegen naar zinloze hoogtes gezien de steeds strengere snelheidsbeperkingen.
Langzaam zakte het niveau af naar wat we nu kennen als “patserkarren” en is de auto tot louter statussymbool geworden voor de flanerende, zongetaande “m’as-tu vu” generatie. Mensen van wie het autotechnisch analfabetisme zich recht evenredig verhoudt tot hun vlotte verschijning.
En het design van de auto? Ook dat verloor aan karakter, een duidelijk voorbeeld daarvan zijn de modellen van het Duitse “premium” trio die in elkaar passen als de Russische poppetjes. Of het nu een A4 of een A6 is, een serie 3 of een serie 5? Who knows?
Frankly, my dear, I don’t give a damn.
Now you may shoot me!
De onverkwikkelijke situatie waarin we nu zijn aanbeland, is volgens mij voor het grootste deel te wijten aan de houding van de Duitse auto-industrie.
In hun drang naar steeds meer, steeds beter (alhoewel, zie Montesqieu…) zijn ze vervallen in de decadente show van de “patserkarren”.
Met hun talloze ridicule elektronische hulpjes. (afgezien natuurlijk van ABS/ESP en andere nuttige zaken) zijn ze de laatste rechte lijn ingeslagen van het zelfsturende, zelfrijdende, elektrisch aangedreven wonder dat voorlopig alleen nog de vier wielen gemeen heeft met zijn voorouder uit 1900.
Hierbij eindigt mijn uit het hart geschreven betoog in het volle besef dat ik in de conclusie tegen vele heilige huisjes geschopt heb en dat dit bepaalde lezers niet echt zal bevallen.
Daarom, parodiërend op de bekende catchphrase van Herr Flick in ‘Allo, allo!’, groet ik jullie allen met de gevleugelde woorden “Now you may shoot me”.
Tekst: Vincent Arpons