CLOSE ENCOUNTERS 14. Jan Wintein.

CHEETAH.

Zegt de naam ‘Texas Drivers’ u iets ? In het Michel Vaillant-album Paniek in Indianapolis neemt het Vaillante-team het op tegen dit Amerikaanse team, dat een Ford GT, een Scarab en een Cheetah aan de startlijn brengt. Na het verschrikkelijke ongeval tijdens de 24 Uren van Le Mans in 1955 hadden verscheidene Europese en Amerikaanse constructeurs besloten om niet meer deel te nemen aan races, althans niet meer met een officieel fabrieksteam. Ford kon echter rekenen op de door Carroll Shelby ontworpen racewagens om de blauw-witte kleuren te verdedigen. De Cobra’s reden een indrukwekkend palmares bijeen wat Ford natuurlijk goed uitkwam. In Anaheim had de firma Bill Thomas Race Cars, die werd gerund door Bill Thomas en zijn zakenpartner Don Edmunds, al sedert het einde van de jaren 50 van de vorige eeuw een aardige reputatie opgebouwd dankzij de inzet van opgepepte Chevrolet Corvettes.

Bill Thomas dankte zijn bijnaam Mr Corvette aan de meer dan 100 overwinningen die hij met dat model in de wacht had gesleept. Toen de Cobra’s te sterk bleken voor de Corvette Sting Ray sprak hij met de toplui van Chevrolet over zijn plan om een met Chevrolet-techniek uitgeruste racewagen te ontwerpen die het in de Amerikaanse sportwagenraces even goed zo niet beter zou doen dan de Cobra. De officieuze steun die hij daarbij kreeg van Chevrolet, was dus meer dan welkom. Don Edmunds ontwierp een uit chroom, molybdeen en staal vervaardigd chassis en ging voor de achterwielophanging te leen bij de Corvette uit 1963. De trommelremmen waren van het NASCAR-type en de auto stond op American Racing magnesiumvelgen met vijf spaken. Onder de opvallend lange motorkap kwam een 5,4 liter Chevrolet V8 met een vermogen van zowat 500 pk. Met het oog op een ideale gewichtsverdeling werd die motor heel ver naar achteren geplaatst waardoor de vierversnellingsbak rechtstreeks op de achteras kon worden aangesloten zonder dat daarbij een aandrijfas aan de pas kwam !  Dankzij de imposante motorkap, de breed gewelfde spatborden, de kleine vleugeldeurtjes en de extreem afgeknotte achtersteven zag de Cheetah er nog agressiever uit dan een Cobra en dat betekent toch wel iets…

Het interieur was een schoolvoorbeeld van wat je spartaans kan noemen en de piloot zat in feite bovenop de achteras. De eerste twee exemplaren kregen een koetswerk in aluminium maar nadien kwam daarvoor een polyesterkoetswerk in de plaats. Al snel bleek dat de Cheetah razendsnel was (300 km/u op het circuit van Daytona) op het rechte stuk, maar dat het onderstel, de ophanging en de achteras niet berekend waren op de enorme aandrijfkracht. Bijkomend probleem was dat het al na enkele ronden bloedheet werd in de cockpit. Het derde exemplaar had zelfs een grote opening in het chassis om de temperatuur toch enigszins binnen aanvaardbare perken te houden. De rijsensatie voor de piloten kan je het best vergelijken met de tests waaraan NASA-astronauten tijdens hun opleiding worden onderworpen : opgesloten in een kleine en stikhete capsule snelle rondjes draaien met een hels lawaai op de achtergrond…

Twee dagen vooraleer de eerst gebouwde Cheetah zou worden voorgesteld, werd de auto jammer genoeg in een ongeval betrokken. Ook het racedebuut, met het tweede exemplaar bestuurd door amateurpiloot Jerry Entin, verliep desastreus want de auto crashte al in de eerste ronde van de wedstrijd. Dat exemplaar was later ook te zien in de film Spinout met Elvis Presley. Ook Entin kreeg het letterlijk te heet onder de voeten en verkocht zijn Cheetah aan Denny Doherty, zanger bij de popgroep The Mamas and the Papas, die de wagen liet uitrusten met schijfremmen vooraleer hem street legal te maken. Chassis 003 was wel succesvol en behaalde de eerste plaats in de Grand Nationals op Elkhart Lake. Later werd het van oorsprong gesloten koetswerk vervangen door een roadsterversie. Net toen de kinderziektes min of meer verholpen waren, kwam in 1963 de verrassende beslissing van Chevrolet om zich officieel volledig uit de racerij terug te trekken. Tot overmaat van ramp besloot de FIA in 1964 om voor het volgende jaar het vereiste aantal exemplaren voor homologatie op te trekken van 100 naar 1.000. Het team moest het dus stellen zonder de steun van Chevrolet maar ging op eigen houtje door en kon uitpakken met een mooie reeks overwinningen in 1964, het beste raceseizoen voor de Cheetah. Het jaar daarop werd de werkplaats van Bill Thomas getroffen door een felle brand waarbij niet alleen een groot aantal onderdelen maar ook het prototype van de Super Cheetah (met een grotere wielbasis en verlengde carrosserie en voorzien van een big block motor) in de vlammen opgingen.
Daarmee leek een einde te zijn gekomen aan het verhaal van de Cheetah, maar veel fervente raceliefhebbers hoopten op een terugkeer van deze unieke racewagen, die vaak bewezen had sneller te zijn dan een Cobra of zelfs een wagen uit een hogere klasse zoals een Chaparral of Lola.

Tussen 1965 en 1989 bouwde Fiberglass Trends het GTR-model, dat was gebaseerd op een model dat aan Thomas was gepresenteerd toen hij op zoek was naar mogelijke constructeurs voor zijn Cheetah.
Shell Valley Classic Wheels Inc. bracht een eigen roadsterversie van de Cheetah uit in kitvorm met een hele waslijst aan uitrustingsmogelijkheden.  Die modellen waren al op tal van punten verbeterd in vergelijking met de eerste generatie Cheetahs, maar Bob en Craig Ruth, allebei specialisten in het klaarstomen van potente Corvettes, gingen nog een stap verder. Ze richtten een aparte firma op – Cheetah Evolution – en kwamen voor de dag met een steviger buizenchassis en een verbeterde ophanging. De lijn van de originele Cheetah werd behouden, maar het koetswerk werd verbreed zodat moderne velgen, banden en remmen konden worden gemonteerd, en voorzien van A-stijlen die naam waardig alsook een gelaagde voorruit. Wat de motor betreft, kon de klant kiezen voor een small of big block Chevrolet V8 of een moderne Chevrolet LS V8. Op de SEMA Show in Las Vegas pakte de firma zelfs uit met een V12 LS Cheetah. De Cheetah Evolution modellen konden dankzij die moderne techniek absoluut hun mannetje staan tegenover vele van de eigentijdse sportwagens.
In 2001 werd in Phoenix de firma Bill Thomas Motors (BTM) LLC boven de doopvont gehouden en die slaagde erin een vijftal originele Cheetahs te traceren en zoveel mogelijk opnieuw in originele toestand te brengen. Bovendien had BTM LLC ook de hand kunnen leggen op de originele bouwplannen en zo ontstond het idee om een beperkte reeks continuation cars op de markt te brengen.  Er was een akkoord met Bill Thomas om voor elk van die continuation cars een door hem ondertekend echtheidscertificaat af te leveren. Alles ging goed tot in 2009, het jaar waarin Bill Thomas overleed en een deel van zijn nabestaanden een juridische strijd aanging met BTM LLC en een ander deel van de familie omtrent het recht op toekenning van dat certificaat na 2009. In 2014 oordeelde de rechter dat de oorspronkelijke firma als enige recht had op de Bill Thomas en Cheetah handelsmerken en dat BTM LLC dus na 2009 geen ‘erkende’ Cheetahs had mogen bouwen.

Volgens Robert Auxier, de drijvende kracht achter BTM LLC, zijn er slechts 15 originele complete Cheetahs gebouwd, waarvan er zich nu 10 in de Verenigde Staten bevinden en 1 in Europa. Slechts 8 van de 10 exemplaren in de VS waren voor competitiedoeleinden bestemd. De totale productie tijdens de periode 1963-1965 wordt geraamd op 15 chassis en 33 koetswerken. Chassis 006 was te zien op het Goodwood Festival of Speed in 2016 en een andere authentieke Cheetah (in blauwe kleur met rode strepen) zou te zien zijn geweest op Rétromobile 2007. Er bevinden zich ook twee BTM LLC continuation cars in Frankrijk en daarbij nog een handvol in de rest van Europa.
De Cheetah op de foto’s werd dit jaar te koop aangeboden op de Classic Bid veiling in Stuttgart en naar alle waarschijnlijkheid gaat het om een straatversie gebouwd door BTM LLC met bijbehorend echtheidscertificaat en 1965 als retrobouwjaar.

© tekst en foto’s Jan Wintein

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Please reload

Please Wait