Veertig jaar geleden werd het merkbeeld van Volvo helemaal op zijn kop gezet. De Volvo 262 Coupé liet niemand onberoerd en verkocht aanzienlijk beter dan verwacht, ondanks het feit dat het model ruim dubbel zoveel kostte als het basismodel van de 200-reeks.
In de herfst van 1974 werd de Volvo 264 voorgesteld en twee jaar later was het de beurt aan Volvo’s eerste zescilinderbreak: de 265. Maar daarmee was de kous nog lang niet af – op het autosalon van Genève in maart 1977 zag een nog verbazingwekkender model het licht: een tweedeurscoupé met extreem schuine voorruitstijlen en een 60 mm lager dak. Om de wagen er eleganter te laten uitzien, werden de reservewielhouders achteraan verwijderd – de rest van de carrosserie was identiek.
Wat het 262C-model echt uniek maakte bevond zich in de passagiersruimte: de extravagante look van leer en hardhout. De zetels, hoofdsteunen, binnenkant van de deuren en zelfs de handgrepen boven de deuren waren met leer bekleed.
Toen de productie van Volvo’s 1800ES-model in 1973 werd stopgezet bleek er geen opvolger klaar te staan voor de rol van premiumsportwagen. Dat was in de ogen van Volvo’s CEO Pehr G Gyllenhammar een probleem. Zeker voor Volvo’s grootste exportmarkt, de VS, was het belangrijk dat er een dergelijk model verkrijgbaar was en een luxecoupé leek op dat moment een betere oplossing dan een nieuwe sportwagen.
Volvo’s Chief Designer, Jan Wilsgaard, maakte schetsen voor een prestigewagen, maar er werd nooit een kleimodel van gemaakt. Hij maakte in plaats daarvan gebruik van een Volvo 164 waarin al nieuwe interieurs getest waren. Het model werd overgebracht naar het bedrijf van de Italiaanse ontwerper Sergio Coggiola in Turijn, waar de vierdeurscarrosserie omgevormd werd naar een tweedeurscarrosserie met een lager dak. Het dak werd bekleed met vinyl en de brede C-stijl werd opgesierd met de drie kronen uit het Zweedse nationale wapenschild. Op de productiewagen werden de drie kronen vervangen door iets grotere versies, wat een van de weinige verschillen was met het prototype – behalve natuurlijk dat dat gebaseerd was op een 164.
De 262C had aanvankelijk een V6-motor van 2,7 liter die 141 pk leverde. Die was ontwikkeld samen met Peugeot en Renault en werd gebruikt voor alle carrosserieversies in de 260-reeks. De productie vond plaats in het Franse Douvrin onder leiding van het bedrijf Société Franco-Suédoise de Moteurs-PRV. De motor met benaming B27E woog dankzij de aluminium motorblokken en cilinderkoppen minder dan 150 kg.
Zo’n nicheproduct, dat op kleine schaal geproduceerd werd, paste niet in de Volvo-fabriek in Göteborg. In plaats daarvan vond de eindassemblage plaats in de Italiaanse Carozzeria Bertone, waar ook de 264TE-limousine gebouwd werd. De kits werden naar Turijn getransporteerd, waar het koetswerk aangepast, geschilderd en geassembleerd werd tot afgewerkte wagens. Onderaan de voorruit zit een klein Bertone-label.
De eerste jaren was de 262 enkel beschikbaar in silver metallic met een dak in zwart vinyl. Vanaf 1979 was het model ook te verkrijgen in gold metallic zonder een vinyl dak. Dat jaar kregen alle berlinemodellen in de 200-reeks ook een nieuwe achterkant met een kofferbak die achteraan schuin naar beneden ging. De achterlichten waren eveneens nieuw en bogen rond het koetswerk. In 1980 verdwenen het zwarte en lichtblauwe metallic en silver metallic met vinyl dak. In de VS werd het model vanaf 1980 verkocht onder de naam Volvo Coupé.
Het laatste jaar was ook het meest opvallende. In 1981 onderging de 200-reeks een metamorfose met nieuwe, slankere bumpers en een nieuwe koplampenstructuur. De B27E werd een B28E aangezien de motor over meer cilindervolume beschikte en 14 pk meer leverde. De nieuwe kleurencombinatie bestond uit een combinatie van goud en nougat.
Het was de bedoeling om 800 stuks per jaar te produceren, maar de vraag was veel te laag ingeschat. Behalve in 1977, toen de productie pas laat op het jaar startte, en in het laatste modeljaar lagen de productiecijfers telkens meer dan dubbel zo hoog als ingeschat. Toen de laatste modellen verkocht werden in 1981 waren het al collector’s items. In totaal werden er tussen 1977 en 1981 6.622 wagens gebouwd.
Pas in 1985 werd de opvolger van de 262C voorgesteld: de Volvo 780. Er werd opnieuw samengewerkt met Bertone, maar de 780 werd zowel ontworpen als gebouwd in Italië.
Vijf dingen die u moet weten over de Volvo 262C
1. De 262C was niet het eerste tweedeursmodel in de 260-reeks. In 1976-77 werden 3.329 262 GL’s exclusief voor de Noord-Amerikaanse markt geproduceerd. Ze beschikten over een standaard tweedeurscarrosserie zoals een 242, maar met een V6-motor en de veel exclusievere voorkant van de 260-reeks.
2. De 262C is de enige Volvo die uit de fabriek kwam met vinyl over het stalen dak.
3. Het unieke prototype van Coggiola staat nu in het Volvo-museum in Göteborg.
4. Het onafhankelijke bedrijf Solaire bouwde voor Volvo Cars in Noord-Amerika een cabrioleteditie van de 262C. Er werden slechts vijf stuks van geproduceerd.
5. Volvo’s CEO Pehr G Gyllenhammar had een speciaal voor hem gemaakte 262C als bedrijfswagen. Niet alleen de carrosserie was roodgespoten, ook het volledige interieur was rood – tot aan de hoofdsteunen toe! Hij had niet de standaard V6-motor, maar de viercilinderturbomotor B21ET. De carrosserieframes en grille waren in mat zwart uitgevoerd, een voorproefje op de zwarte grille van de GLT en Turbo in 1984.